Het terrein is er woest. Het klimaat ruw. Het leven en landschap somber.

Welkom in Romeins Alphen!

Als veengronden worden afgegraven

Als veengronden worden afgegraven

19 november 2021

De veengronden aan beide zijden van de Rijn zijn in de Romeinse tijd onbewoonbaar. Het landschap ziet er ook heel anders uit dan tegenwoordig. Vanaf de tiende eeuw wordt het veen op grote schaal afgegraven om nieuwe landbouwgebieden te ontsluiten. Als deze gronden minder vruchtbaar worden, ontstaat het veenweidegebied in het Groene Hart.

De Romeinen zien langs de Rijn bewoonbare oeverwallen met daarachter een vruchtbare riviervlakte, moerassige veenbossen en rietvelden. Daarna zijn er enorme hoge onbewoonbare veengebieden.

Al in de IJzertijd, voor de Romeinen komen, wordt veen mondjesmaat afgegraven door de boerenbevolking. Ook zijn er waterwerken om de grond beter geschikt te maken voor landbouw. Zowel de Romeinse bezetters als de boerenbevolking zetten in de meest bewoonde gebieden het lokaal afgraven voort, evenals het verbeteren van de afwatering.

De metersdikke veenkussens worden lokaal vanaf de tiende eeuw op grotere schaal ontgonnen. Deze gebieden hebben van oudsher een natuurlijke ontwatering in een uitgebreid waternetwerk van lager gelegen veenstroompjes, rietvelden en veenbossen.

Als tijdens het afgraven van het veen het waterniveau wordt bereikt, moet de waterstand omlaag. Daarvoor worden sloten gegraven en natuurlijke stromen worden verbreed.

Landbouwgrond

Door ontwikkelingen in de landbouw, zoals de uitvinding van de keerploeg en toepassen van het drieslagenstelsel, wordt de opbrengst van de landbouw beter. Toch zijn na het jaar 1000 meer gronden nodig om de groeiende bevolking te kunnen voeden.

Afgraven van veengrond zorgt tijdens de Grote Ontginning, tussen de elfde en dertiende eeuw, voor meer mogelijkheden. Als landbouwgronden uitgeput raken, worden het weilanden voor vee.

Het nieuwe landschap ligt beduidend lager dan de hooggelegen veenkussens in de Romeinse tijd.

Woud, veen en cope

Vanaf de dertiende eeuw worden beboste lager gelegen veengronden in gebruik genomen en bewoond. Hier ontstaan plaatsnamen die eindigen op woud of woude, zoals Hazerswoude. Als het om kale gebieden gaat, eindigt een plaatsnaam op veen zoals in Aarlanderveen.

Plaatsnamen met op het eind cope of koop zijn ontstaan uit overeenkomsten waarin de ontginners, de kolonisten, copen worden genoemd, bijvoorbeeld Boskoop.

De regie is in handen van grootgrondbezitters de Graven van Holland en de Bisschoppen van Utrecht. In het midden van hun gebieden ontstaan de veenweiden van het Groene Hart.

Plassen

Door de ontginningen daalt de bodem met enige meters. Dat wordt erger als er nat veen wordt gewonnen door te baggeren. Door het veen onder het water te winnen, ontstaan vanaf de zestiende eeuw de grote Hollandse plassengebieden.

Veel van deze plassen zijn later ingepolderd en teruggewonnen op het water. De polders in het veenweidegebied liggen om die reden een flink stuk onder NAP.

Dijken

Dat de polders onder de normale hoogte van het water liggen, is goed te zien bij een aantal dijken en ‘overgebleven’ veengebieden.

Een voorbeeld is de Dijksloot in de Alphense wijk Ridderveld rond de Vierambachtspolder waarin onder meer winkelcentrum Herenhof ligt. Een ander voorbeeld is de Ridderbuurt, hoger gelegen omdat dit stukje grond niet ontveend is. Een derde voorbeeld is de Heimanswetering tussen de Gnephoek en Vrouwgeestpolder (foto) aan de westkant en de Vierambachtspolder aan de oostkant, die beide ettelijke meters lager liggen dan de wetering die op dezelfde hoogte ligt als de Oude Rijn.

Door de ontginningen ontstaan weilanden in langgerekte kavels, polders en plassen. Kortom, alles wat het Groene Hart zo mooi maakt. Maar de Romeinen zouden hun grensgebied niet herkennen.