Tweeduizend jaar geleden is Alphen aan den Rijn onderdeel van het Romeinse keizerrijk. Het westelijk deel van de veertien kilometer Romeins grensgebied ligt in de kuststreek, de rest van het gebied ligt tussen het hoogveen.
De Romeinse Limesgrens begint ongeveer bij het Romeinse castellum Nigrum Pullum. De resten van dit castellum liggen vlakbij de spoorlijn op landgoed Hooge Burch van Ipse de Bruggen in het dorp Zwammerdam. In de Romeinse tijd ligt Nigrum Pullum pal aan de Oude Rijn met een kade en haven voor de deur. De rivier is in tweeduizend jaar een stuk naar het noorden opgeschoven.
Het tweede Romeinse castellum is Albaniana in het centrum van Alphen-Stad. Hier ligt de Oude Rijn nog altijd op dezelfde plek als in de Romeinse tijd. Dat is uniek, want de rivier ligt vrijwel nergens op dezelfde plek als in de Romeinse tijd. De Limesweg die langs de rivier is aangelegd, is onder het maaiveld nog altijd terug te vinden en volgt de rivier zoals deze tweeduizend jaar geleden stroomde.
Langs de rivier liggen verschillende kleinere militaire steunpunten. Opgegraven zijn Goudse Rijpad, vlakbij het Nehalennia-viaduct over de N11, De Schans bij de monding van de Gouwe waar nu het hoofdkantoor van Zeeman is en Lemkes-Hoorn. In het Westvaartpark in Hazerswoude-Rijndijk is een paar jaar geleden een behoorlijk groot Romeins wachtstation gevonden. Het zou zelfs kunnen gaan om een minifort. Archeologen denken dat er langs de hele zuidelijke oever van de Rijn meer militaire versterkingen liggen, die nog niet zijn gevonden.
De Rijn is een meanderende rivier, dit betekent dat de rivier door het landschap kronkelt en regelmatig haar loop wijzigt. Dat gebeurt tussen de Gouwe en het Oog van Koudekerk echter minder. Tussen Zwammerdam en Koudekerk is de stroomgeul, de waterloop zelf, 40 tot 80 meter breed.
Vanaf de Gnephoek wordt de rivier al een stuk breder, dat is ook nu nog zo. Er zijn twee vlechtende rivierarmen rond eilanden van twee tot drie kilometer lang. Het eerste eiland is nog zichtbaar in het landschap als het Oog van Koudekerk. Het tweede eiland is minder duidelijk, dit begint direct na het Oog en eindigt ongeveer bij Groenendijk.
Het dorp Koudekerk ligt op de noordelijke oever, deze was in de Romeinse tijd onbewoond. De zuidelijke oever waar het dorp Hazerswoude-Rijndijk ligt, heeft wel Romeinse bewoners en misschien ook lokale boeren. Dat komt omdat er van de Romeinse overheersers niemand op de noordelijke oever mag wonen, maar wel op de zuidelijke.
Vanaf Koudekerk begint op beide oevers van de Oude Rijn de kuststreek. Hier eindigt het getijdengebied van de Noordzee. Dit gebied is duidelijk anders dan de smalle corridor tussen de hoogveengebieden. Er zijn dichter bij de kust steeds meer bewoners en er zijn ook meer Romeinse militairen. De kuststreek zelf is een aanzienlijk dichter bewoond gebied dan het veengebied, met zowel lokale bewoners als Romeinse.
Een groot veengebied bedekt vrijwel heel Noord- en Zuid-Holland, behalve de kuststreek. Het snelstromende water van de Rijn moet zich door een smalle corridor een weg banen. Dat is anders dan in het hoger gelegen binnenland of in de kuststreek waar het estuarium van de rivier ligt.
Het hoogveen is vrijwel onbewoond, behalve op de oeverwallen van de rivieren die door het gebied stromen. Hoogveen bestaat uit watervasthoudend veenmos, sphagnum. Dit is een kleine plant met blad dat varieert van bleekgroen via geelbruin tot roodachtig. Dit veenmos groeit op ouder afgestorven mos en vormt zo natte kussens van enkele meters hoog.
De rivier Oude Rijn is in de Romeinse tijd tussen Bodegraven en Alphen aan den Rijn ongeveer 40 tot 80 meter breed. Maar de riviervlakte is 800 meter breed. Tussen Woerden en Bodegraven is deze zelfs ongeveer 2 kilometer breed. Bij hoog water en als de rivier overstroomt, loopt dit gebied grotendeels onder. Veel veenrivieren uit het hoogveengebied, zoals Kromme Aar, Gouwe en Meije, wateren af op de Rijn. Hun water komt bij het smeltwater uit de Alpen in het voorjaar en bij het regenwater in het najaar.
In het veengebied geldt sinds het instellen van de Limesgrens in het jaar 47 dat langs de Oude Rijn aan de noordkant geen boerenbedrijven van lokale boeren mogen staan. Op de zuidelijke oever staan wel boerderijen, vooral langs veenriviertjes en doorbraakgeulen, vaak met sporen van militaire aanwezigheid. Hier wonen boeren die in opdracht van het Romeinse leger produceren of er zijn soldaten die het boerenwerk doen.
Dorpen als Boskoop en Aarlanderveen zijn in de middeleeuwen ontstaan, omdat toen het veengebied werd ontgonnen. Er zijn veel droogmakerijen waar het veen via een systeem van sloten en slootjes is ontwaterd. Veen is ook een goede brandstof en daarom zijn hele polders afgegraven. Na zo’n afgraving blijft uiteindelijk het bekende veenweidegebied over.
De Romeinse historicus Tacitus beschrijft het landschap in de Romeinse delta van de rivier de Rijn als ‘woest’ en hij heeft geen ongelijk. Direct langs de rivier zijn bewoonbare oeverwallen met daarachter een smalle vruchtbare riviervlakte, moerassige veenbossen en natte rietvelden. Daarna zijn er alleen maar de enorme hoogveengebieden met daarboven de beroemde Hollandse grijze luchten.
De tekst van Tacitus luidt: ‘En bovendien nog afgezien van het gevaar van de ruige en onbekende zee wie zou Azië, Afrika of Italië verlaten en op zoek gaan naar Germanië? Het terrein is er woest. Het klimaat ruw. Het leven en landschap somber. Hier kom je alleen indien het je vaderland is.’ Deze vertaling is te lezen op een gedenkplaat in De Kom aan de Oude Rijn langs het Alphense Rijnplein. De originele Latijnse tekst is hier in steen gebeiteld.
Een aangepaste versie van dit artikel is te vinden op www.studioalphen.nl
Romeins Alphen is een initiatief van Minerva TXT producties / Eveline
Verhoeve
Copyright © teksten en foto's Eveline Verhoeve
Contact:
MinervaTXTproducties@ziggo.nl