Olijven worden in het hele Romeinse Rijk gegeten, ook al groeien ze vooral rond de Middellandse Zee. In de grensstreek langs de Rijn is de olijf voor officieren zeker bereikbaar, maar mogelijk te duur en te exclusief voor de gewone manschappen zeker in de beginjaren van de bezetting.
Olijven gedijen al duizenden jaar in het Middellandse Zeeklimaat. De olijven groeien aan bomen. In de herfst zijn de vruchten rijp om geoogst te worden. Dit kan door schudden aan de boom of door de vruchten te ritsen met een hark. De olijven worden opgevangen in netten.
Daarna gaan olijven in een pekelbad. Pas als de groene en gele vruchten verkleurd zijn naar zwart zijn ze klaar om te eten. Door het pekelen en bewaren in deze vloeistof blijven olijven lang goed en kunnen ze ook over langere afstanden vervoerd worden.
In castellum Albaniana zijn onder de vloer van de woning van een centurio olijvenpitten aangetroffen. Het is dus zeker dat deze mediterrane vrucht in de noordwestelijke grensstreek is gegeten.
Romeins Alphen is een initiatief van Minerva TXT producties / Eveline
Verhoeve
Copyright © teksten en foto's Eveline Verhoeve
Contact:
MinervaTXTproducties@ziggo.nl