Romeinen eten eieren
Romeinen eten graag eieren. Ze eten ze rauw. Ze eten ze gekookt, hard of zacht. Ze eten ze als omelet of pannenkoek of als gevuld ei. Ze eten ze in allerlei gerechten als hoofdbestanddeel, maar ook om bijvoorbeeld deeg te maken.
Dat Romeinen rauwe eieren eten, is een veel oudere traditie. Door een gaatje in een ei te prikken kan de versheid worden gecontroleerd. Een tweede gaatje in de luchtbel zorgt dat het ei gemakkelijk uitgezogen kan worden. Een vers rauw ei is populair onder alle Romeinen: boeren, burgers, de adel en zeker ook de soldaten.
Onder de overgeleverde Romeinse recepten zijn er veel waarin eieren worden gebruikt. Maar er zijn ook recepten die het ei als hoofdbestanddeel hebben. Halve gekookte eieren horen zo’n beetje bij elke goede maaltijd. Soms met een gezouten visje erop en soms als gevuld ei.
Er zijn drie soorten vogels die voor eieren kunnen zorgen. Vogels die op het erf leven, of in een nutstuin. Vogels die in een volière worden gehouden. En wilde vogels waar op gejaagd wordt en waarvan de eieren worden geraapt.
Het houden van vogels in volières is in de Romeinse tijd al controversieel. Niet iedereen vindt het een goed idee. Plinius schrijft enigszins afkeurend over: “de praktijk om dieren op te sluiten, die door de natuur bedoeld zijn voor de open hemel.”
Er worden veel vogels gehouden. Er zijn bijvoorbeeld zwanen, ganzen, duiven en kwartels. Maar het belangrijkst, voor de eieren, zijn de kippen die door de Romeinen door het hele Rijk zijn verspreid.
