In het Romeinse Alphen aan den Rijn wonen ongeveer vijfhonderd soldaten, hun leidinggevenden, hun gezinnen en hun medewerkers zoals handelaren en ambachtslieden. In totaal iets van duizend mensen. De militairen wonen in het castellum, het versterkte fort. De burgers wonen in de vicus, het dorp hieromheen.
Gewone Romeinse soldaten hebben geen gemakkelijk leven, maar toch hebben zij het best goed. Het Romeinse leger zorgt namelijk voor een dak boven hun hoofd, voor rantsoenen voedsel, voor een fatsoenlijk pensioen en voor genoeg ‘zakgeld’ om het leven ook een beetje leuk te maken. De soldaten van het garnizoen in castellum Albaniana wonen langs de grens van het Romeinse Rijk, een gebied dat tegenwoordig bekendstaat als de Nedergermaanse Limes.
Het leger in de Romeinse keizertijd is in de eerste paar eeuwen van de moderne jaartelling gedisciplineerd en goed georganiseerd. Daarna maken de Romeinse keizers er een zooitje van. Maar in de tijd dat in het grensfort Albaniana een garnizoen zit, ergens tussen 40 en 235 of iets langer, heerst de Pax Romana. Tijdens deze ‘Romeinse vrede’ is het rustig in het grensgebied op een paar ongelukkige uitzonderingen na. De Bataafse Opstand van 69-70 bijvoorbeeld.
Omdat het Romeinse leger zo goed is georganiseerd, is vrij goed bekend hoe het in elkaar steekt. In Albaniana is een cohort van vijfhonderd man gelegerd. Dit is een eenheid die bij elkaar hoort en ook blijft. Dat komt omdat de cohorten die in de grensstreek in een castellum gelegerd zijn, auxiliari zijn. Het zijn in feite buitenlandse hulptroepen uit bevriende (of overwonnen) streken die verplicht manschappen leveren voor het Romeinse leger. Deze cohorten worden Romeins getraind, zij zien er Romeins uit en zij dienen tot aan hun pensioen in het Romeinse leger. Daarna krijgen zij soms land, altijd geld en meestal het Romeinse staatsburgerschap.
De auxiliari in castellum Albaniana komen uit het stroomgebied van de Sava. Dit is een zijrivier van de Donau. Het gebied ligt ten zuiden van Hongarije in het noorden van Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Servië. Het is het land van de Breuci. Het garnizoen in castellum Albaniana is Cohors VI Breucorum, het zesde cohort van de Breuci.
Aan het hoofd van Cohors VI Breucorum staat een prefect. Dit is de kampcommandant. Hij is verantwoordelijk voor het reilen en zeilen in het castellum en in de wijde omgeving. Bij de auxiliari is de prefect meestal een aristocraat die zijn eigen mannen aanvoert. De prefect wordt bijgestaan door een aantal officieren, om te beginnen de centurions die ieder tachtig mannen onder zich hebben. Vanuit de centuries worden verschillende taken uitgevoerd, onder meer de financiën en de administratie. Hiervoor zijn er kantoren in het hoofdkwartier. Daar is ook de schatkamer die dag en nacht wordt bewaakt.
Een belangrijke functie is die van signifer. Dit is de financiële man, de boekhouder van een centurie, maar hij is ook een vaandeldrager. De tesserarius is de wachtcommandant. Dit is de administrateur van een centurie, het is ook de man die de taken onder de soldaten verdeeld. Een derde belangrijke functie is die van optio. Hij handhaaft de discipline en is de rechterhand van de centurio. En dat is in een centurie de belangrijkste militair van allemaal want de centurio is de leidinggevende officier.
Sommige soldaten hebben een ambacht geleerd. Als dat zo is, behoren zij tot de immunes. Dit betekent dat zij hun ambacht uitoefenen en dat zij ‘vrijstelling’ hebben van veel van de ‘normale’ taken. Uiteraard zijn het wel degelijk gedisciplineerde en goed getrainde soldaten.
De immunes werken over het algemeen in de fabrica van een castellum, bijvoorbeeld als smid, maar er zijn ook dokters en landmeters. De fabrica is een verzameling bedrijfsgebouwen. Deze zijn ingericht om spullen te maken en om grote reparaties uit te voeren. Er is in Albaniana veel bewijs van metaalbewerking gevonden en dat was dus een activiteit die in de fabrica werd uitgeoefend. Albaniana heeft een relatief grote fabrica. Dat zou te maken kunnen hebben met haperende aanvoerlijnen vanuit het binnenland. Zeker in de beginjaren toen het castellum in een uithoek van het Romeinse Rijk lag.
De wachtcommandant deelt een aantal soldaten in om wacht te lopen op de muren van het castellum en om aan de poorten te staan. Er zijn soldaten die op de steiger moeten werken. Zij helpen schepen bij het aanmeren en zij laden en lossen spullen die voor het castellum bestemd zijn. Zij zorgen bijvoorbeeld dat een grote lading graan vanuit een transportschip in het horreum, de graanopslag, terecht komt. Er is verder genoeg ongeschoold werk te doen in en rond het castellum.
Daarnaast worden ook patrouilles samengesteld. In kleine boten wordt de natte moerassige omgeving verkend en in de gaten gehouden, dit kan ook via de paden op de drogere zandgrond langs de rivier. Er zijn ook kleine groepen, meestal gaat het om vier soldaten, die een tijdje in wachttorens verblijven. De wachttorens staan langs de rivier en later dus ook langs de Limesweg die aan het einde van de eerste eeuw langs de rivier wordt aangelegd. Vanuit de wachttorens worden schepen begeleid om veilig over de brede rivier Rijn te varen. Ook is een serie wachttorens een communicatielijn van het ene castellum naar het volgende.
Een contubernium is de kleinste eenheid in het Romeinse leger. Het is een groep van acht soldaten die een verblijf delen. Als het leger onderweg is, gaat het om een leren tent die net ruim genoeg is om te slapen. Als het leger in het castellum verblijft deelt een contubernium een ‘appartement’, dit heet ook contubernium. Het gaat in feite om een eenheid die op dezelfde ‘kamer’ slaapt. Hun werkzaamheden voor het Romeinse leger kunnen echter heel verschillend zijn
Het contubernium bestaat uit een wapenkamer waar de schilden, pantsers, helmen en wapens worden bewaard. Deze uitrusting wordt door de soldaten zelf onderhouden. Grotere reparaties worden uitgevoerd in de fabrica door specialisten. Achter de kleine wapenkamer ligt een grotere verblijfsruimte. De soldaten koken hier zelf hun potje en zij hebben een tafel en zitplaatsen om te eten. Maar ook om zich te vermaken met bijvoorbeeld dobbelstenen en om hun spullen tiptop in orde te houden.
De verblijfsruimte heeft een verdieping. Deze is open aan de kant van de wapenkamer, het is een soort mezzanine. De soldaten kunnen vanaf de wapenkamer met een ladder bij hun slaapplaatsen komen. Waarschijnlijk liggen zij hutje mutje op dikke stromatrassen op de vloer van houten planken.
Soldaten worden in hun late tienerjaren gerekruteerd. Vaak komen de jongens uit een militaire familie en is hun vader ook een soldaat. De rekruten krijgen op een centrale locatie hun Romeinse basistraining. Zij leren discipline, omgaan met wapens en zij werken aan hun conditie. Na het voltooien van hun basistraining gaan de verse rekruten naar hun eenheid.
In hun eigen cohort blijft trainen en oefenen een belangrijk onderdeel van hun bestaan. Trainingen bestaan onder meer uit hardlopen met en zonder bepakking, boksen en worstelen, zwaardvechten, omgaan met een slinger of een pijl en boog, verdedigende manoeuvres zoals de beroemde schildpadformatie en vooral dagmarsen om de conditie op pijl te houden. Ook in tijden van vrede zijn de Romeinse militairen, en dat geldt dus ook voor de auxiliari, goed getraind.
Dit artikel is eerder verschenen op de nieuwssite van Studio Alphen
Romeins Alphen is een initiatief van Minerva TXT producties / Eveline
Verhoeve
Copyright © teksten en foto's Eveline Verhoeve
Contact:
MinervaTXTproducties@ziggo.nl