Tweeduizend jaar geleden ligt er een bloeiend dorp rond het Alphense castellum Albaniana. Deze Romeinse vicus bestaat tot het Romeinse leger de Limesgrens verlaat. In de vicus wordt vooral geld verdiend met handel en visserij en in de textielindustrie. Allemaal voor de legereenheid in het castellum.
De burgers die rond het castellum wonen, zijn vaak familieleden van de soldaten. Een familie is uitgebreider dan tegenwoordig. Tot de familie horen onder meer ouders, grootouders, kinderen, slaven en werknemers. Romeinse soldaten mogen niet trouwen, maar dat weerhoudt hen er niet van om gewoon een gezin te stichten. Na afloop van hun diensttijd trouwen zij dan officieel. Ondertussen weet iedereen wie de partner van een soldaat is, dat wordt soms zelfs opgeschreven in officiële teksten.
Vriendin en kinderen wonen in het dorp en moeten grotendeels hun eigen kostje verdienen, ook als zij een deel van de soldij ontvangen. Veel vrouwen werken in de textielindustrie, maar ook in de horeca, handel en in allerlei ambachten.
Iedereen die in het dorp bij het castellum woont, is op de een of andere manier van het Romeinse leger afhankelijk. Maar, dat werkt twee kanten op. Met andere woorden: de burgers kunnen niet bestaan zonder het leger en het leger niet zonder de burgers. Dat komt omdat de burgerbevolking beroepen uitoefent die de soldaten niet uitoefenen. Uit onderzoek blijkt dat het in onze regio in de grensstreek vooral gaat om handel, visserij en textielindustrie.
De handelaren zorgen dat er flinke voorraden worden geleverd van goederen die in het castellum noodzakelijk of gewenst zijn. Zij importeren bijvoorbeeld olijfolie uit Spanje. Hiervan zijn sporen gevonden in grote amfora. Behalve olijfolie zijn op scherven van amfora’s ook sporen gevonden van wijn en van garum, een Romeinse vissaus. Er zijn ook pakhuizen opgegraven die tussen de Julianastraat en de Paradijslaan stonden.
Textielproductie is langs de Limes een beroep dat wordt uitgeoefend in het kampdorp, meestal door vrouwen. Dat komt omdat de textielindustrie uit huisvlijt ontstaat. De Romeinse industrialisatie gebeurt echter pas vanaf de eerste eeuw en lang niet overal tegelijk. Tot de werkzaamheden horen wol of vlas winnen of aankopen, verwerken van de grondstof tot draden, verven in grote ketels, weven tot lappen of banden, naaien van kledingstukken en andere producten, bijvoorbeeld gordijnen, en ook veel verstelwerk. Kant-en-klare geverfde en geweven stoffen kunnen ook worden aangekocht via een handelaar en daarna worden verwerkt tot kleding.
Sommige gespecialiseerde beroepen zijn niet of juist wel belangrijk in de grensstreek langs de Limes. Een beroep als negiotiator purperarius, groothandelaar in purperen verfstof of textiel, zal niet in de grensstreek voorkomen, terwijl een kledinghersteller hier haar brood en wijn wel goed kan verdienen.
In de omgeving van Albaniana wordt gevist. De vis wordt aan de Romeinse soldaten verkocht door de vissers. Er wordt gevist in boomstamkano’s of punters. De kleine smalle boten zijn heel geschikt om op de grote Rijn of op de kleinere veenriviertjes te worden ingezet, bijvoorbeeld op de Kromme Aar of de Gouwe. In de hele Rijndelta wordt vooral gevist op brasem, voorn, snoek en baars.
Drie van de zes opgegraven Schepen van Zwammerdam zijn boomstamkano’s, mogelijk vissersboten. Twee van deze kano’s hebben een dek dat is afgesloten door een luik. In de zijwanden van deze ruimte zitten geboorde gaten om er water in en uit te laten stromen. Zo’n voorziening heet een visbun en hierin blijft de gevangen vis in leven.
Een Romeins dorp rond een castellum bestaat vooral uit lange smalle strokenhuizen. De huizen hebben aan de straatkant een bedrijfsruimte en daarachter woont de familie. Achter de woning is een lange smalle nutstuin met achterin een toilet, meestal boven een beerput. In welgestelde huizen is in de keuken soms een latrine met een afvoer naar een riool. Sommige huizen hebben een eigen waterput, maar er zijn ook altijd openbare putten, soms met een fontein, op straat.
Er zijn veel sporen van de bewoners van de vicus rond castellum Albaniana gevonden. Het castellum ligt ongeveer waar nu het Rijnplein en Theater Castellum zijn. De dorpelingen wonen aan de noordzijde en aan de zuidzijde van het castellum waar de moderne Julianastraat loopt. In de Romeinse tijd is dit de Limesweg. Aan de noordkant is onder meer een grafveld gevonden waar nu het Burgemeester Visserpark is. Dat is dan het einde van het dorp. Aan de zuidkant zijn pakhuizen gevonden langs de Hoflaan tussen de Julianastraat en de Paradijslaan. Dat is aan deze kant ongeveer het einde van het dorp. Ook aan de westkant van het castellum staan huizen, daar staat nu het Alphense gemeentehuis.
De Limesweg zoals deze tegenwoordig overal wordt opgegraven, is pas rond het jaar 125 aangelegd. Keizer Hadrianus geeft bevel om een goede verbinding tussen het binnenland en de kust aan te leggen. De weg loopt langs de Rijn en daarmee langs de noordelijke grens van het Romeinse Rijk. De Romeinen beschouwen deze weg als een militaire route. In de drukker bevolkte gebieden, het land van de Bataven bijvoorbeeld, lopen tussen de boerderijen en kleine nederzettingen lokale weggetjes en paden.
Tussen de castella in onze regio in het grensgebied is de Limesweg de enige goede verbinding over land. De Limesweg loopt waarschijnlijk niet dwars door de castella, maar eromheen. Het gebied waar de Oude Rijn door de huidige gemeente Alphen aan de Rijn stroomt is smal. Het is een corridor waar de rivier doorheen slingert met aan beide zijden onbewoonbare hoge veenkussens. Op de zuidelijke oever ligt de Limesweg.
Dit artikel is eerder verschenen op de website van streekomroep Studio Alphen.
Romeins Alphen is een initiatief van Minerva TXT producties / Eveline
Verhoeve
Copyright © teksten en foto's Eveline Verhoeve
Contact:
MinervaTXTproducties@ziggo.nl