Het terrein is er woest. Het klimaat ruw. Het leven en landschap somber.

Welkom in Romeins Alphen!

Cananefaten in de kuststreek

Cananefaten in de kuststreek

02 januari 2022

Halverwege de eerste eeuw verschijnen de Cananefaten in de kuststreek langs de Noordzee. Ergens in de derde eeuw zijn ze van de aardbodem verdwenen. Wie zijn de Cananefaten, waar komen ze vandaan en waar wonen ze precies? Hoewel hierover lang niet alles bekend is, zijn er wel goede aanwijzingen.

Romeinen over Cananefaten

De naam Cananefaten duikt voor het eerst op bij de Romeinse schrijver Velleius Paterculus die de naam een keer noemt in het jaar 5. Hij meldt dat een aantal Germaanse stammen door de Romeinse veldheer, later keizer, Tiberius wordt onderworpen, onder wie de Cananefaten. Tiberius opereert in het gebied ten oosten van de Rijn.

De Romeinse historicus Tacitus (55-117) schrijft in zijn boek Annales (circa 110) dat een cavalerie eenheid, de Ala Canninefas, in het jaar 28 door de Romeinen is ingezet tegen de Frisii die in dat jaar in opstand komen. Tacitus meldt ook dat rond het jaar 40 een Cananefaat een aantal ongelukkige uitlatingen doet over keizer Caligula.

Interessanter wellicht is de anekdote dat in 46 de noord-Germaanse Chauken in kleine snelle boten op rooftocht gaan langs de noord-Gallische kust. Hun gids is Gannascus, afstammeling van Cananefaten, zo vertelt Tacitus. Gouverneur Corbulo pikt dat niet en trekt met een Romeins leger op strafexpeditie. De Chauken sluiten vrede en Gannascus wordt vermoord.

In een ander boek, Historae (na 110), beschrijft Tacitus de Bataafse Opstand in 69-70 en daarin komen de Cananefaten uitgebreider in beeld, want zij spelen aan de Rijngrens een rol bij het ontstaan van deze Opstand.

Een uitdaging bij deze klassieke uitspraken is dat de schrijvers geen ervaring uit de eerste hand beschrijven. Tacitus is zelfs nog niet eens geboren in de tijd waarin zijn anekdotes spelen.

Woongebied langs de Gantel

Als er eenmaal sprake is van de stam van de Cananefaten, na de Bataafse Opstand, leven zij ergens ‘in de kuststreek’ achter de duinen. Tussen de Noordzee en het Hollandse veengebied. De grens in het noorden is in principe de Oude Rijn en in het zuiden de Oude Maas. 

De vondsten uit archeologische opgravingen concentreren zich echter duidelijk in een gebied ten zuiden van Forum Hadriani (Voorburg). Het woongebied van de Cananefaten ligt in wat tegenwoordig het Westland heet. Hier is het stroomgebied van het riviertje Gantel dat afwatert in de Maas. Dit waternetwerk is een getijdesysteem met inkomend zout water. Daardoor blijft een laagje vruchtbare zeeklei achter, heel geschikt voor een boerenbedrijf.

Gallische campagnes

Voordat de Cananefaten als inwoners van het huidige Zuid-Holland worden gezien, wonen hier anderen. In de honderd jaar voordat er sprake is van bewoning door Cananefaten, is er onrust in het hele gebied ten zuiden van de rivier Rijn.

Tijdens de Gallische campagnes van Julius Caesar tussen 58 en 50 voor het begin van de jaartelling wonen tussen Rijn en Maas de Eburonen. Zij krijgen het tijdens deze oorlog behoorlijk aan de stok met de Romeinen en leggen het finaal af. Caesar schroomt niet om de stam, letterlijk en figuurlijk, van de aardbodem te laten verdwijnen.

Na Caesars vertrek blijft het onrustig in het hele gebied. Enige tientallen jaren later wonen hier echter Frisiavones, Texuandri, Tungri, Bataven en Ubiërs. Ook is bekend dat de Frisii tot halverwege de eerste eeuw niet alleen ten noorden van de Rijn wonen, maar ook aan de zuidkant en langs de hele kust.

De Texuandri worden over het algemeen gezien als nazaten van de Eburonen. Zij bewonen het zuidelijk rivierengebied. De Bataven zijn nieuwkomers in de Lage Landen, zij wonen tussen de grote rivieren in principe tot aan de Noordzeekust. De Cananefaten komen in dit verhaal nog niet voor.

Cananefaten en Frisii

De Bataven verblijven al tientallen jaren in het gebied tussen de grote rivieren, als de Cananefaten ongeveer een  eeuw later heel voorzichtig hun opwachting maken in de kuststreek. Daarom is het onwaarschijnlijk dat de Cananefaten deel uitmaken van de stam van de Bataven.

Er is ook geen archeologisch bewijs voor enige verwantschap. Er is verschil in bouwtraditie, verschil in keramiek en verschil in de stijl van andere voorwerpen. Groot is het verschil in munten. Ook worden de karakteristieke glazen Bataafse armbanden niet of nauwelijks in het Cananefaatse gebied gevonden.

Apart is wel dat al het door archeologen opgegraven 'Cananefaats' aardewerk een nauwe verwantschap heeft met dat van de Frisii, die voorheen in de hele kuststreek woonden.

Nederzettingen

Halverwege de eerste eeuw zijn er een paar Cananefaatse nederzettingen. Een nederzetting bestaat uit een of twee zelfvoorzienende boerderijen waar een familiegroep in woont. De nederzettingen liggen op de oeverwallen en riviervlakten van het waternetwerk van het riviertje Gantel.

De enorme veengebieden tussen dit gebied en de Oude Rijn zijn niet bewoond. Dat gebeurt pas veel later ver in de middeleeuwen als de veengronden sterk worden afgegraven en ontgonnen.

Rond het midden van de eerste eeuw, gelijktijdig met het aanleggen van de Limesgrens langs de Rijn, stijgt het aantal nederzettingen sterk en de bewoners van het gebied worden meer zichtbaar.

Een aannemelijke theorie is dat de bevolkingspolitiek van de Romeinen, het instellen van de Romeinse Rijngrens en een beter klimaat voor landbewerking zorgt voor de bevolkingsgroei rond het midden van de eerste eeuw. De boerenbevolking kan vanaf dan verdienen aan de Romeinse bezetter, daarom zijn er ook betere economische omstandigheden voor de boeren, en elk huishouden levert wel een rekruut voor het Romeinse leger.

Aantal inwoners

Uit hoeveel mensen de 'stam' van de Cananefaten heeft bestaan, is niet met zekerheid te zeggen. Er zijn natuurlijk wel aanwijzingen.

Zo is er een maximum berekend voor de hele provincie Zuid-Holland in de eerste eeuwen van de jaartelling. Er is dan in bewoonbaar gebied plaats voor niet meer dan tweeduizend zelfvoorzienende boerderijen. In een boerderij woont een familiegroep.

Maar, de Cananefaten bewonen zeker niet de hele huidige provincie Zuid-Holland, zij wonen vooral in het Westland. Een redelijke schatting lijkt daarom eerder vijfhonderd tot duizend boerderijen.

In een boerderij wonen ongeveer tien mensen, dat geeft bij vijfhonderd boerderijen een aantal van ongeveer vijfduizend Cananefaatse inwoners. Op het hoogtepunt van de Cananefaatse bewoning, halverwege de tweede eeuw, kunnen dat er tienduizend zijn geweest.
De meest optimistische schatting is een kleine vijftienduizend uitgaande van een grotere familiegroep en een behoorlijke verkoop van overproductie aan het Romeinse leger en de inwoners van de vici, maar dit is onwaarschijnlijk hoog.

Aan het einde van de tweede eeuw is er een sterke daling van het aantal nederzettingen en daarmee van het aantal inwoners. Tegen het einde van de derde eeuw zijn er nog maar weinig nederzettingen en is het Cananefaatse gebied zo goed als verlaten.

Dit heeft te maken met klimaatverandering, inclusief een stijgende zeespiegel, waardoor de leefbaarheid van het stroomgebied van de Gantel veranderd. Bovendien heerst in het Romeinse Rijk vanaf 165 een aantal jaren de Antonijnse Plaag. Dit is een van de factoren die zeker meespeelt, want deze ziekte eist veel slachtoffers en veroorzaakt een leegloop van de buitengebieden, het platteland. En: in de derde eeuw is tussen 235 en 284 grote politieke onrust in het hele Rijk.

Waterwerken

Van invloed op de bewoonbaarheid van het Westland zijn de waterwerken van de ijzertijdboeren in het gebied. Door deze waterwerken, zoals de aanleg van dammen en sloten, wordt de afwatering van de veengronden beter. Het nadeel is dat daardoor de veenbodem gaat inklinken. Daar bovenop wordt ook veen afgegraven voor gebruik als brandstof.

De Romeinse waterwerken, onder meer kanalen en dammen, zijn omvangrijker en efficiënter dan de oudere waterwerken van de oorspronkelijke inwoners. Het proces van inklinken van de bodem wordt vanaf de komst van de Romeinen versneld.

Tegelijkertijd verandert in de eerste eeuwen van de jaartelling in het deltagebied van de Rijn de bevaarbaarheid van de hoofdstroom, de Rijn en vervolgens Oude Rijn. De Rijn is vanaf de aanleg van waterwerken (in 12 BCE) van Drusus op de kruising van Waal en Rijn de hoofdstroom van de rivier. Later stroomt er steeds meer water via de zuidelijker gelegen Waal naar de Noordzee. 

Alsof dat nog niet genoeg is, stijgt de zeespiegel nog steeds en ook daardoor verandert de bewoonbaarheid van het landschap. Er komen steeds meer overstromingen die veel schade aanrichten.

De Romeinen vertrekken

Uiteindelijk vallen de Cananefaten compleet van de radar in de derde eeuw. Aan het einde van deze eeuw, ergens tussen 260 en 275, verlaat het Romeinse leger de meeste castella langs de Limesgrens in de westelijke delta van de Rijn. Daarmee staat de Romeinse infrastructuur langs de hele Limes onder druk.

De redenen voor het vertrek van het Romeinse leger zijn complex. Enerzijds staat er zoveel druk op de grenzen, dat over het algemeen de Romeinse controle in grensgebieden wegvalt. Anderzijds speelt het aantal burgeroorlogen mee veroorzaakt door de keizercrisis van de derde eeuw. Ook heerst er vanaf het midden van de derde eeuw opnieuw een ziekte die veel slachtoffers eist: de Plaag van Cyprianus. Bovendien zijn er langs de Oude Rijn forse overstromingen.

De economie in het gebied daalt sterk, omdat de aanwezigheid van de Romeinse ‘klanten’ in de grensstreek en in de kuststreek aanzienlijk minder wordt. Er verdwijnt vervolgens ook Romeinse infrastructuur, zoals wegen en waterwerken, door gebrek aan onderhoud.

Waarschijnlijk trekken de overgebleven boeren naar hoger gelegen gronden. Zij keren terug naar gewoonten uit de ijzertijd en er ontstaan opnieuw kleine nederzettingen met zelfvoorzienende boerderijen.

Limesgrens

Al voor het instellen van de Limesgrens zijn vanaf het jaar 40 verschillende castella gebouwd, die vervolgens worden aangevuld als de grensstreek wordt ingericht voor het Romeinse leger. In de grensstreek staan Lugdunum (Katwijk), Praetorium Agrippinae (Valkenburg), Leiden-Roomburg (Matilo), Albaniana (Alphen aan den Rijn), Nigrum Pullum (Zwammerdam), Bodegraven en Laurium (Woerden). Hiervan is Bodegraven een mini-castellum.
Matilo, Albaniana, Nigrum Pullum en Laurium bestaan tot ongeveer 250-275. Lugdunum verdwijnt in de vierde eeuw en Praetorium Agrippinae rond 400.

In de Romeinse handelsnederzettingen, de vici, bij de castella verblijven veel gezinsleden van legionairs, veteranen, handelaren en ambachtslieden die allemaal nauwe banden hebben met het leger. Tussen het Romeinse leger en de burgers in de vicus bestaat een, symbiotische, wederzijdse afhankelijkheid. Een gering aantal van oorsprong lokale boeren kan zich bij hen hebben gevoegd.
Zowel bij Albaniana als bij Nigrum Pullum, de beide Alphense castella, ligt zo’n vicus.

In de gemeente Alphen aan den Rijn zijn langs de Limesgrens in de Romeinse tijd verschillende kleine nederzettingen die een gemengd militair en burger karakter hebben: Goudse Rijpad en De Schans tussen de castella Nigrum Pullum en Albaniana plus Lemkes-Hoorn en Koudekerk tussen de castella Albaniana en Matilo. Daarnaast zijn er ook grotere wachtposten, zoals in Hazerswoude-Westvaartpark waar mogelijk ook een tempel was, alsmede een aantal kleinere wachttorens die niet exact zijn te lokaliseren. 

De kleine nederzettingen op de zuidelijke oever van de Rijn zouden als Cananefaats kunnen worden geïnterpreteerd, hoewel dit pas plausibel is na de Bataafse Opstand en het belangrijkste woongebied van de Cananefaten op enige afstand ligt in het Westland aan de zuidelijker stromende Maas. 
De nederzettingen zijn mogelijk door achtergebleven Frisii bewoond. De Frisii moeten na het instellen van de Rijngrens vanaf het jaar 47 in principe naar het noorden vertrekken. Hun leefgebied krijgt dan  als zuidelijke grens de Oude Rijn. Dat wil echter niet zeggen dat iedereen vertrekt. Bovendien is het mogelijk dat Cananefaten ten zuiden van de Rijn wonen en Frisii ten noorden van de rivier, maar dat het om ongeveer dezelfde bevolkingsgroep gaat.

De noordelijke oever van de Rijn mag niet worden bewoond, omdat deze door het Romeinse leger wordt gebruikt. In de smalle corridor tussen Woerden (Laurium) en Koudekerk, waar de rivier splitst in twee hoofdstromen, is de noordelijke oever geen optie voor lokale boeren.

Er is wellicht op de zuidelijke oever incidenteel sprake van een 'contract' tussen het Romeinse leger en een lokale boer die dan aan het leger levert.

Romeins leger

Rond het Cananefaatse woongebied in het Westland zijn zones met Romeinse versterkingen. Het Romeinse leger opereert op de zandgronden langs de kust en legt hier een kustverdediging aan, is aanwezig langs de Rijngrens en langs het Kanaal van Corbulo tussen Leiden en de havenplaats Naaldwijk. Er is in deze gebieden een verschillende interactie met lokale bewoners, dat kan gaan van nauwelijke een relatie met lokale inwoners bij castella langs de Rijn tot een vicus met lokale inwoners naast de Romeinse vicus bij het legioenskamp van Valkenburg.

Dit laatste geldt zelfs deels voor Forum Hadriani (Voorburg), ook al is dit de hoofdplaats van de Cananefaten. Mogelijk is deze burgernederzetting voor een deel ingezet als tijdelijk onderkomen voor legereenheden vanuit Germania Inferior. Plus voor bureaucraten, want Forum Hadriani is vanaf begin tweede eeuw het meest noordelijk gelegen Romeinse bestuurscentrum.

Forum Hadriani

Het latere Forum Hadriani is ontstaan halverwege het Kanaal van Corbulo dat in de jaren 50 van de eerste eeuw is aangelegd. Op deze plek is de overslag, met haven, waar de stroomgebieden van de Rijn en de Maas van elkaar gescheiden zijn. Er verblijven zeer waarschijnlijk zowel militairen als burgers om de nodige werkzaamheden te verrichten.

Deze bewoning is er zeker na de Bataafse Opstand. Voor het jaar 70 is niets bekend over een nederzetting en haar bewoners. De vernoeming naar keizer Hadrianus (117-138) stamt uit de tweede eeuw. Forum Hadriani is op kleine afstand van de overslag aangelegd met als opdrachtgever Hadrianus geheel volgens Romeinse maatstaven en als meest noordelijk bestuurscentrum op het vasteland.

De nieuwe stad wordt in het midden van de tweede eeuw uitgebreid onder keizer Antoninus Pius (138-161). Forum Hadriani krijgt van deze keizer zeer waarschijnlijk ook marktrechten en wordt daarmee een municipium.

Romeinse huizen

De inheemse boerennederzettingen blijven lang hun eigen bouwtraditie volgen. In de loop van de tweede eeuw, als er meer veteranen naar huis komen en als de bevolking steeds meer handelt met de Romeinse bezetters, romaniseren de bewoners en er worden soms huizen met een duidelijk Romeinse invloed in het Gantelgebied gebouwd. 
Een boerenwoning krijgt dan een plattegrond met een Romeinse porticus, er wordt gebruik gemaakt van Romeinse spijkers en er worden zaken als schrijfgerei en Romeins meubelbeslag gevonden.

Ook Romeinse wapens en paardentuig worden in de nederzettingen door archeologen opgegraven. Dat wijst echter niet direct op een militaire bewoner. Paarden worden door het leger én door boeren gebruikt. Dit geldt ook voor wapens als een dolk of een speer. De Cananefaten fokken paarden. Voor eigen gebruik, voor gebruik door rekruten voor de Romeinse ruiterij en soms ook voor de verkoop.

Deze gang van zaken is op dezelfde manier te zien in het gebied van de Bataven. Hoewel de Bataven zich meer specifiek bezighouden met paardenfokkerij dan Cananefaten. Er is in het Bataafse gebied namelijk relatief veel meer paardentuig aangetroffen en zij staan bekend om hun ruiterij.

Behalve de Romeinse castella met handelsnederzettingen, het bestuurscentrum Forum Hadriani en de vele kleine boerennederzettingen zijn er een paar bijzondere woonlocaties gevonden in Naaldwijk, Rijswijk en bij Valkenburg.

Naaldwijk

Naaldwijk ligt in de Romeinse tijd aan de noordelijke oever van het Helinium, de monding van de Maas. Hier is een ander soort nederzetting gevonden dan in de rest van het Cananefaatse gebied. De locatie is belangrijk vanwege de kruising van het Kanaal van Corbulo en twee Romeinse straatwegen: die vanuit Forum Hadriani en die langs de noordelijke Maasoever.

De plattegrond lijkt niet op een inheemse boerennederzetting maar op een handelsnederzetting, een vicus, zoals bij een castellum. Het gaat hier dan ook om een kleine Romeinse vicus die hoort bij het Romeinse vlootstation dat het Helinium bewaakt. Het vlootstation is door keizer Hadrianus gesticht.

Villa Rijswijk

Een uitzondering op de kleine zelfvoorzienende boerderijen in het agrarische Cananefaatse gebied is Villa Rijswijk. Deze boerenhofstede begint haar bestaan overigens wel degelijk als een kleine boerennederzetting. Deze nederzetting is gedateerd rond het begin van de jaartelling. In de derde eeuw is de inheemse boerderij uitgegroeid tot de voorloper van een Romeinse villa.

Een villa is een grote productieboerderij met een aantal bijgebouwen, zoals een of meer graanschuren of een slachterij. Dit soort villa’s is niet gebruikelijk in het westen van Romeins Nederland, maar wel in het zuiden.

Het hoofdgebouw van Villa Rijswijk is in Museumpark Archeon in Alphen aan den Rijn nagebouwd. In het gebouw is het Archeologiehuis / Romeins Museum gevestigd.

Valkenburg Weerdkamp

Soms ontstaat een grotere lokale nederzetting. Een voorbeeld is Weerdkamp langs de Limes bij Praetorium Agrippinae (Valkenburg). Hier ligt op de noordelijke oever van een rivierarm een castellum met een vicus en er ligt een tweede vicus op de zuidelijke oever.

Daarnaast is er een relatief grote lokale nederzetting met een agrarische functie en meer productie dan de bewoners zelf nodig hebben. Er zijn runderen, vis, graan en paarden voor de verkoop. Deze nederzetting bestaat uit acht en later twaalf boerderijen met een tempel en bijgebouwen. De overproductie is bestemd voor verkoop aan bewoners van het castellum en de handelsnederzettingen.

Hoogtepunt en neergang

De archeologische vondsten laten zien dat het aantal bewoners van de kuststreek vlak voor het midden van de eerste eeuw snel begint te stijgen. Dit is in dezelfde periode dat de Rijn is aangewezen als Romeinse grensrivier en er castella met handelsnederzettingen oftewel vici worden gebouwd. Ook wordt dan gewerkt aan het Kanaal van Corbulo, de verbinding tussen Rijn en Maas.

Een maximum aantal inwoners wordt een eeuw later bereikt, halverwege de tweede eeuw. Dan zijn er honderden boerennederzettingen. Aan het eind van de tweede eeuw daalt het aantal nederzettingen in het Cananefaatse kerngebied, het Westland, echter dramatisch.

Redenen voor de scherpe daling van de bevolking zijn waarschijnlijk overstromingen door een stijgende zeespiegel. Deze veroorzaakt inbraken van de zee in de kustlijn waardoor vruchtbaar land verdwijnt. Daarnaast krijgt het landbouwgebied steeds meer last van inklinken van de bodem, door het waterbeheer en het kleinschalig afgraven van veen. Bovendien heerst de Antonijnse Plaag vanaf 165 een aantal jaren. Een van de gevolgen van deze pandemie is een leegloop van het platteland.

De meeste nederzettingen zijn vanaf het midden van de derde eeuw verlaten. Rond het einde van de derde eeuw zijn er nog maar weinig nederzettingen. In de laat-Romeinse periode in de vierde en vijfde eeuw, als de Limesgrens ook langs de kust grotendeels door het Romeinse leger is verlaten, zijn helemaal geen Cananefaatse nederzettingen meer aangetoond.

Franken en Friezen

Vanaf eind derde eeuw krijgt het Rijnland, verderop in het binnenland van Germania Inferior, last van inkomende Franken. In de vierde eeuw leggen zij steeds meer druk op het Limesgebied in de Rijndelta. Rond 400 is de Rijn niet langer een grens, de Romeinen hebben het westelijke grensgebied dan helemaal verlaten.

Eind vijfde eeuw valt alleen Friesland niet onder het opkomende Frankisch gezag. Friesland beslaat op dat moment het hele noorden van Nederland en het hele westen inclusief de hele kust tot en met Zeeland. Het rond 270 door de Romeinen verlaten Albaniana ligt dan op de grens van het Friese en Frankische gebied.